top of page

ROOSENDAAL in de MIDDELEEUWEN

Het ontstaan van Roosendaal

 

Niet Roosendaal, maar Nispen had de oudste dorpsrechten (1157) van de gemeente. In de middeleeuwen hoorden de buurtschappen van het huidige Roosendaal bij de heerlijkheid (leen) Nispen: Nisipa. (een buurtschap is een bewoonde plaats zonder centraal punt als kerk of markt, en daardoor niet officieel als dorp geregistreerd)

 

De parochie van Nispen stond onder het bestuur van de abdij (klooster) van Tongerlo.

Roosendalers moesten daarom naar de kerk van Nispen om de kerkdiensten bij te kunnen wonen. De wegen van de buurtschappen Langdonk, Hulsdonk en Kalsdonk naar de kerk van Nispen waren echter slecht en onveilig en men was lang onderweg. Daarom verzochten de bewoners van de buurtschappen in 1266 de abt (leider van de abdij) van Tongerlo om een eigen kerk te stichten. Zij kregen daarvoor toestemming, en op 5 november 1268 werd de eerste kapel van Roosendaal (voorloper van de St. Jan) ingehuldigd. 

Omdat de buurtschappen nu een centraal middelpunt hadden, is hiermee ook het dorp Roosendaal ontstaan. Het bleef nog wel onder de heerlijkheid van Nispen en was dus nog geen onafhankelijke plaats.

 

Waar komt de naam Roosendaal vandaan?

 

Arnoud van Gaasbeek of van Leuven (de toenmalige heer van Breda) gaf op 9 nov 1268 zijn goedkeuring aan een schenking aan de kapel, gelegen 'in loco dicto Rosendale', vertaald: 'op de plaats die Roosendaal heet'. In dit document komt als eerste de naam Roosendaal voor. Waar de naam van is afgeleidt, is niet precies bekend. Er is een theorie dat het komt van 'Het dal der rozen' ter ere van Maria, de patroonheilige van de eerste kapel, omdat bloemen en rozen symbolen zijn die associëren met Maria. Een andere theorie is dat het woord Roosendaal van 'Rissedal' komt.  Risse is een soort riet dat in de omgeving veel voorkwam.

 

Bestuur van Roosendaal

 

Roosendaal viel onder het Hertogdom Brabant. Dat grote gebied was opgedeeld in kleine gebieden (lenen) die onder lagere heren vielen. Roosendaal en omgeving hoorde bij het Land van Breda. 

 

Het land van Breda werd in 1287 echter in tweeën verdeeld over de nakomelingen van de twee dochters van Godfried II van Schoten. De baronie van Breda (waar Roosendaal bij hoorde) werd bestuurd door nakomelingen van Sophia, de markiezaat van Bergen op Zoom (waar Wouw onder viel) door nakomelingen van Beatrix. Roosendaal en Wouw werden dus door verschillende leenmannen bestuurd. Dat was niet altijd even handig, met name op politiek en economisch gebied ontstonden er grote verschillen. Bovendien hoorde ook nog een gedeelte van Roosendaal bij de heerlijkheid van de heren van Reimerswale-Lodijk. Daarbovenop had de hertog van Brabant ook nog directe zeggenschap over delen van Nispen. 

 

In het begin van de vijftiende eeuw werd de opdeling opnieuw onder de loep genomen, en in 1403 werd het gebied van Roosendaal en Nispen toegewezen aan de heer van Breda. Vanaf 1501 hoorde ook het gebied van Reimerswale-Lodijk bij het land van Breda, toen graaf Engelbrecht II van Nassau die heerlijkheid kocht.

 

Het bestuur van Roosendaal zelf werd op de toen traditionele manier georganiseerd. De heer had de hoogste macht, daaronder stond de schout (of drossaard) en daaronder de schepenen. De schout en schepenen vormden samen de schepenbank (ook rechtbank). Tot 1501 was in Roosendaal en Nispen de lage -en hoge rechtspraak verdeeld. De heren van Reimerswale-Lodijk hielden zich bezig met de lage rechtspraak. Zij bepaalden de strafmaat bij de kleinere vergrijpen (waarbij de boete lager is dan 3 pond). De hoge rechtspraak, waarbij mensen bijvoorbeeld ter dood veroordeeld konden worden, stond onder toezicht van de heer van Breda. Nadat het hele gebied bij het Land van Breda hoorde vanaf 1501, en de heren Reimerswale-Lodijk geen rechten meer hadden in Roosendaal, kreeg de plaats één schepenbank. Daarmee kreeg Roosendaal meer zeggenschap en vrijheden. Daarom wordt vanaf nu de plaats  vaker aangeduid met 'vrijheid' in plaats van 'heerlijkheid', omdat ze in de loop van de tijd steeds meer voorrechten kregen. Zo mochten ze bijvoorbeeld zelf accijnzen heffen en jaarmarkten organiseren. 

Hoewel Wouw wel altijd al één schepenbank heeft gehad, hadden zij minder priviléges. Wel hadden ze vanaf 1465 het recht gekregen om tol te vragen, maar verder hadden de bewoners nauwelijks zeggenschap.

 

De economie

 

Roosendaal en omgeving was met name een agrarische samenleving. De meeste inwoners leefden van de landbouw. Wel werd er ook aan nijverheid gedaan.  Er waren ambachtsgilden en rondom de markt van Roosendaal stonden gildehuizen. Ook had Roosendaal een schuttersgilde (soort stadwacht). Aan het eind van de middeleeuwen komt ook de handel op. En dan met name in de turf.

 

Turf werd in de huishoudens, maar ook in de nijverheid, gebruikt als brandstof. In die tijd waren ook al veel bossen gekapt, waardoor men meer van de turf afhankelijk was. In de omgeving van Roosendaal waren uitgestrekte veengebieden, waardoor de turfwinning mogelijk was. Op platbodemschuiten werd de turf vanuit de moerassen via turfvaarten naar Roosendaal vervoerd. Van daaruit werd via de Roosendaalse haven de turf verhandeld naar Holland, Zeeland, Vlaanderen en Antwerpen. 

 

Dit was het begin van de economische bloei in Roosendaal. Tot aan het einde van de zestiende eeuw zorgde de turfwinning en de handel voor voorspoed in de omgeving. Daar kwam een einde aan door de Tachtigjarige Oorlog, die ook goed te voelen was in het Roosendaalse.

 

ROOSENDAAL in de VROEGMODERNE TIJD

Roosendaal kende in de Vroegmoderne Tijd (1500-1800)  periodes van economische bloei, maar ook veel tijden van rampspoed. Met name de Opstand (de Tachtigjarige Oorlog tussen de noordelijke Nederlanden onder leiding van de Oranjes en de zuidelijke onder leiding van Filips II van Spanje) zorgde voor veel ellende in de omgeving.

 

Bestuur van Roosendaal

 

Tot 1568 hoorde Roosendaal bij het Hertogdom Brabant. Dat gebied viel echter door de Opstand uiteen in twee delen: het zuidelijke deel van Brabant (het huidige Vlaanderen) hoorde bij Spanje onder leiding van Filips II. En het noordelijke deel hoorde bij de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Roosendaal en omgeving lag in de grensstreek van beide delen, waardoor het gebied wisselende bestuurders had. Na de Tachtigjarige Oorlog viel het bestuur van Roosendaal, Wouw en Moerstraten van 1648 – 1795 onder het noordelijke gebied onder leiding van de Oranjes.

De Staten-Generaal bestuurde het gebied rechtstreeks vanuit Den Haag als een bezet gebied (Generaliteitsland). Zij bepaalden de regels & wetten in Roosendaal en de plaats verloor daarmee veel privileges. Zo mochten ze zelf niet meer de belasting op bepaalde producten bepalen en mochten onder andere alleen protestanten in het bestuur.

 

De economie

 

Tot de twintigste eeuw was het voornaamste middel van bestaan in Roosendaal en de gebieden daaromheen de landbouw. Het was dus een agrarische samenleving.

Maar Roosendaal kende van 1500 tot eind zestiende eeuw ook een economische bloei door met name de turfwinning en (zee)handel. Roosendaal had vanaf 1451 ook een haven. Door het gegraven  ‘Mark-Vlietkanaal’ was er veel handel met Bergen op Zoom en Vlaanderen en voeren Roosendaalse schippers naar Engeland en Frankrijk om in verschillende goederen te handelen.

 

Na het begin van de Opstand in 1568 gaat het echter bergafwaarts met de economie in Roosendaal. Omdat Roosendaal en Nispen geen goed verdedigingswerk hadden en bovendien in de grensstreek lagen, werden ze vaak geplunderd door rondtrekkende soldaten, van beide kanten. Zo werd op 31 mei 1572 de kerk, het raadhuis, veel huizen rondom de Roosendaalse Markt en schepen verwoest. In 1576 en 1583 plunderden muitende soldaten het dorp en zowel in 1590 als in 1600 brandde de kerk af. Het platteland in West-Brabant was in die periode vrijwel verlaten. Zo is Wouw ook bijna tien jaar een spookdorp geweest. Door de oorlog stond ook de scheepvaart en (turf)nijverheid in Roosendaal en omgeving vrijwel stil. Het kasteel van Wouw is meerdere malen van eigenaar veranderd (tot 1605 toen het definitief door de Hollanders ingenomen werd).

 

Een andere oorzaak van de rampspoed in deze periode was de komst van de pest in het gebied. De rondtrekkende soldaten namen de ziekte mee, en in 1622 en in 1625 brak de pest uit in Roosendaal. Ongeveer een kwart van de bevolking stierf hierdoor.

 

Ook na de vrede in 1648 bleef het economisch moeilijk gaan in Roosendaal. De turfnijverheid werd minder belangrijk. Veel Roosendaalse schippers hadden hun schepen en handelscontacten verloren door de oorlog, waardoor zij zich nu meer op de binnenvaart gingen richten, en geen grote overzeese handelstochten meer maakten. In 1687 werd het centrum van Roosendaal door een grote brand verwoest. Ook had het gebied in deze tijd te lijden onder de Franse oorlogen. In 1672, 1689, 1702 en 1747 trok het Franse leger door Roosendaal, omdat Frankrijk de Republiek de oorlog had verklaard omdat de Hollanders de monopolie over de zeehandel naar Indië hadden en daarom de Republiek als grote concurrent zagen. Tot overmaat van ramp mislukten in de eerste helft van de achttiende eeuw veel oogsten, waardoor het Roosendaalse in een agrarische depressie kwamen.

 

Wel werden er grote jaarmarkten gehouden in deze tijd. Pas vanaf 1795, toen de politieke omstandigheden verbeterden, kwam er langzaam weer vooruitgang in de economie in Roosendaal.

 

Religie tijdens de Republiek

 

In het begin van de Vroegmoderne tijd was Roosendaal overwegend katholiek.

Vanaf 1510 kreeg Roosendaal een eigen Katholieke Parochie, en stonden ze niet meer onder de parochie van Nispen. Vanaf 1611 kwam voor het eerst een kleine hervormde (protestante) gemeenschap. Maar de meeste mensen bleven katholiek. Nadat Roosendaal vanaf het einde van de opstand in 1648 officieel bij De Republiek hoorde, werd het protestantisme echter de officiële godsdienst. Katholieken kregen minder rechten en werden als tweederangsburgers beschouwd. Katholieken mochten niet meer in het gemeentebestuur plaatsnemen en er gold een verbod om in het openbaar de katholieke godsdienst uit te oefenen. Hierdoor waren de Roosendaalse katholieken uitgewezen naar een schuurkerk in Steenpaal, in de buurt van Essen. Schuurkerken en schuilkerken waren gebouwen die als katholieke kerk werden gebruikt, omdat ze meer in het geheim hun godsdienst moesten bedrijven. Op het platteland werden daarvoor doorgaans schuren en stallen gebruikt, in de steden fungeerden bijvoorbeeld oude pakhuizen als schuilkerk. Ook religieuze broederschappen leefden meer in het geheim.

Pas toen de ernstigste vervolgingen stopten, stichtten de katholieke inwoners een schuurkerk dichter bij het centrum van Roosendaal (op de plek van de huidige schouwburg van Roosendaal). In 1762 werd een katholieke pastorie in de Molenstraat gebouwd en konden ze dus vrijelijker hun godsdienst uitoefenen.  Pas in 1807 kregen de katholieken de St. Janskerk terug van de protestanten. Deze was toen echter in een hele slechte staat, met het gevolg dat alles behalve de toren afgebroken moest worden en in het begin van de negentiende eeuw de huidige St. Jan gebouwd werd. De hervormden bouwden in 1810 hun eigen kerk aan de Bloemenmarkt in Roosendaal.

ROOSENDAAL in de negentiende eeuw

In de negentiende eeuw is het bestuur van Nederland, en daardoor ook die van Roosendaal, in meerdere handen geweest. Van 1795 t/m 1806 was het in handen van de Franse revolutionairen, van 1806 t/m 1810 hoorde Roosendaal bij het Koninkrijk Holland onder leiding van Lodewijk Napoleon, van 1810 t/m 1813 bij het Franse Keizerrijk waarvan Napoleon Bonaparte de baas was, tot het in 1813 overging op Willem I, de eerste koning van het Koninkrijk der Verenigde Nederlanden. Behalve op de economie, had dit vooral veel invloed op de politiek. Steeds andere machthebbers, betekent doorgaans ook steeds andere regels en wetten. Toch gaf het ook stabiliteit, omdat ze ook lange periodes niet meer in oorlog was, wat eerder tijdens de Opstand wel het geval was. Daarom betekende deze periode van rust ook economische bloei voor Roosendaal en omgeving.

 

Politiek

 

Roosendaal ten tijde van de Bataafse Republiek en het Bataafs Gemenebest (1795-1806)

 

Na de Franse Revolutie wilden de Franse revolutionairen hun ideeën van vrijheid, gelijkheid en broederschap over de rest van Europa verspreiden. Daarom verklaarde de Franse Republiek op 1 februari 1793 de oorlog aan koning George III van Engeland en de Nederlandse stadhouder Willem V. Hierdoor kwamen de Fransen in oorlog met Oostenrijk, Pruisen, Engeland en de Republiek der Verenigde Nederlanden. De Fransen trokken op naar het noorden, richting de Republiek. De meeste slagen vonden plaats in de Oostenrijkse Nederlanden (het huidige België en Luxemburg), Rijnland en Noord-Frankrijk. De Fransen werden op 18 maart 1793 echter verslagen door de Habsburgers bij het plaatsje Neerwinden (dat nu in Vlaams-Brabant ligt). De Fransen herstelden zich echter en al snel werd het Comité de Salut Public opgericht. Onder leiding van Robespierre betekende dat een jaar van terreur en werden alle tegenstanders van de revolutionaire idealen opgepakt en vaak onder de guillotine gelegd. Omdat dit haaks stond op de idealen van vrijheid en gelijkheid, werd na een jaar van terreur Robespierre zelf ter dood veroordeeld. Er werden vanaf de tijd dat hij aan de macht kwam echter wel veel gebieden veroverd. Dat kwam onder andere door de hervorming van het leger. Grote volkslegers trokken door het land en plunderden wat ze tegenkwamen, want ze namen nu niet meer grote voedselkaravanen mee, maar moesten voedsel en dergelijke plaatselijk regelen. Daardoor konden ze sneller doorstoten. In Brabant was er echter voedseltekort, waardoor het Franse leger daar niet lang verbleef en gauw doorging naar het noorden van de Nederlanden.

 

De Nederlandse patriotten verwelkomden de Fransen met liefde, omdat zij in dezelfde revolutionaire idealen geloofden. Zij vonden met name dat het volk meer te zeggen moest hebben in de politiek. In de periode van de Republiek waren vooral rijke regenten aan de macht, en had het gewone volk vrijwel niks te zeggen. De stadhouders gedroegen zich als vorsten, en daar waren de Nederlandse patriotten fel op tegen. In Nederland kwam daarom een grote spanning tussen de patriotten en de de Orangisten. Dat waren aanhangers van de stadhouders, en dan met name van stadhouder Willem V. De patriotten kregen steun van de Fransen en op 18 januari 1795 vluchtte Willem V met zijn gezin naar Engeland. Een dag later werd de Bataafse Republiek uitgeroepen. Door het Haags Verdrag van 16 mei 1795 kwam de Bataafse Republiek onder Franse invloed. De vroegere Republiek der Verenigde Nederlanden moest militaire en financiële steun geven aan Frankrijk, maar hield wel een eigen bestuur. De patriotten hebben in deze tijd erg veel hervormingen doorgevoerd. Zo werd de Rechten van de Mens en van de Burger afgekondigd die voor gelijkheid en vrijheid moesten zorgen en veranderde de staatsinrichting  en het onderwijssysteem. Er kwam een nationaal parlement, waardoor burgers meer inspraak kregen en oude regentenfamilies politieke macht verloren. Ook werden de gilden afgeschaft en persvrijheid ingevoerd.

 

Dit alles had uiteraard ook invloed op Roosendaal en omgeving. De gemeentewetten van Roosendaal werden nu niet meer bepaald door de Staten-Generaal, maar door het municipaliteit (eigen gemeentebestuur). De Roosendaalse burgers kregen hierdoor ook meer inspraak in de plaatselijke politiek. De mannelijke inwoners mochten namelijk de 14 gemeenteraadsleden kiezen. Op 11 maart 1795 werden in Wouw verkiezingen gehouden en op 8 mei 1795 in Roosendaal en Nispen. De taken van drossaard (schout), schepenen en gemeentemannen bleven nagenoeg hetzelfde. Vanaf 1803 kregen de Roosendalers echter wel minder invloed in rechtspraak, omdat ze het recht op uitspraak in criminele zaken verloren.

 

Roosendaal als stad in het Koninkrijk Holland (1806-1810)

 

In 1805 veranderde de naam van Bataafse Republiek en het Bataafs Gemenebest. In dat jaar veranderde Napoleon Bonaparte (die in Frankrijk in 1799 aan de macht was gekomen) namelijk het bestuur van de Nederlanden van een parlementaire democratie naar een eenhoofdig bestuur. Rutger Jan Schimmelpenninck werd door hem tot raadspensionaris benoemd. In 1806 verloor Napoleon echter al weer het vertrouwen in de Nederlanden en dwong Schimmelpenninck tot aftreden en richtte het Koninkrijk Holland op, onder leiding van zijn broer Lodewijk Napoleon.

Lodewijk Napoleon heeft veel hervormingen doorgevoerd in de Nederlanden, waarbij hij ook zoveel mogelijk rekening probeerde te houden met het Nederlandse volk. Om zijn volk beter te leren kennen en begrijpen maakte hij onder andere een tocht door Brabant. Op 13 april 1809 begon hij met zijn route door Brabant, die iets meer dan een maand zou duren. De tocht werd per gele reiskoets, getrokken door zes paarden, gemaakt. Het bonte gezelschap bestond onder andere uit ministers, staatssecretarissen, lijfartsen, hoge ambtenaren. De reis voerde veelal over postwegen, zandwegen en modderpaden langs gehuchten, dorpen en steden. Brabant en Zeeland op zijn kop. De koning wilde tot in detail weten wat de problemen van de dorpen en steden waren. Daardoor had de reis een grote symbolische betekenis voor de Brabanders die zich door de komst van Lodewijk serieuzer genomen voelden.

 

Tijdens de reis kregen Tilburg, Oosterhout en ook Roosendaal stadsrechten van Lodewijk Napoleon. Roosendaal werd op 3 mei 1809 officieel een stad.

Lodewijk Napoleon veranderde veel in het land. Hij hervormde het rechtssysteem, zware lijfstraffen werden verboden, maar vond wel dat hij rechters kon ontslaan die volgens hem niet deugden. Op het gebied van religie zorgde hij ervoor dat alle godsdiensten gelijke rechten kregen. Ook voerde hij één munt in, culturele instellingen werden opgericht en hervormde hij het onderwijs. Maar hij kreeg ook tegenstand van sommige burgers. Vooral zijn luxe levensstijl werd niet door iedereen gewaardeerd. Ook zijn broer Napoleon Bonaparte vond uiteindelijk dat Lodewijk Napoleon geen goede heerser was. Hij vond dat hij veel te veel rekening hield met het volk en meer als alleenheerser op moest treden. Ook waren er spanningen tussen de broers omdat Lodewijk, tegen de wil van Napoleon, de dienstplicht niet in wilde voeren. De Engelse aanval op Zeeland was de aanleiding om Lodewijk weg te sturen en op 9 juli 1810 werd Holland bij het Franse Keizerrijk onder leiding van Napoleon zelf ingelijfd. De gouverneur-generaal Charles François Lebrun kreeg de directe macht in de Nederlanden.

 

Franse Keizerrijk onder leiding van Napoleon Bonaparte (1810-1813)

 

Ook Roosendaal hoorde vanaf 1810 bij het Franse Keizerrijk onder leiding van Napoleon Bonaparte. Tijdens zijn bewind verloren de burgers veel inspraak en onafhankelijkheid. Steeds meer zaken werden door de Franse regering bepaald. Zo gold ook in Roosendaal vanaf 1 januari 1811 de Franse wetgeving, rechterlijke organisatie en de centrale belasting. De gulden werd vervangen door de Franse franc en de hoofdstad was voortaan Parijs.

Er kwam ook een centraal gezag waarbij Nederland werd verdeeld in zeven departementen, naar Frans model, waarvan elk werd geleid door een prefect. Elk departement werd verdeeld in meerdere arrondissementen, met aan het hoofd van het bestuur een onderprefect. De arrondissementen  hadden vervolgens meerdere kantons, waar een maire het hoogste bestuur had.

Voor Roosendaal gold:

 

Departement Brabant  (hoofdstad: ‘s Hertogenbosch)

 

 

Arrondissement Breda (onderprefect)

 

 

Kanton Roosendaal (maire; burgemeester)

 

 

Onder leiding van het Franse gezag hebben er veel hervormingen plaatsgevonden, waarvan sommigen vrijwel onveranderd nog steeds waarneembaar zijn en worden beoefend. Zo voerden ze de centrale administratie in. Ook de invoering van de burgerlijke stand vond in deze periode plaats. Iedereen moest zich registreren, waardoor het ook hebben van een achternaam verplicht werd gesteld. Ook werd in deze periode het kadaster ingevoerd en werd het metrieke stelsel veranderd. De dienstplicht werd uiteindelijk ingevoerd en de infrastructuur verbeterd. Ook in West-Brabant werden verharde wegen aangelegd, dat de economie in die streek bevorderde. In andere delen van het land maakte ook de textielindustrie een groei door.

 

Koninkrijk Der Verenigde Nederlanden (1813 – nu)

 

Nadat Napoleon Bonaparte was verslagen, kwam Willem Frederik van Oranje-Nassau op 2 december 1813 aan de macht. Vanaf dat moment was hij Koning Willem I. Hij was de zoon van stadhouder Willem V en had daardoor al veel aanzien en macht in de Nederlanden. Nederland werd dus weer een monarchie, wat voor het volk betekende dat zij vanaf toen weinig inspraak in de politiek hadden. Toen hij zijn koningschap ondertekende, moest Willem wel beloven dat er een grondwet kwam, maar in de praktijk betekende dat niet veel meer inspraak voor de Nederlandse burgers.

Roosendaal werd vanaf dat moment een gemeente met een burgemeester, vice-burgemeester en tien raadsleden. In 1815 verloor Roosendaal al weer zijn pas verworven stadrechten. Omdat zij vanaf toen niet meer officieel een stad was, had ze vanaf dat moment ook geen vertegenwoordiging meer in de Provinciale staten. Vanaf 1851 werd echter de Gemeentewet ingevoerd, dat inhield dat er geen onderscheid meer in recht tussen stad en dorp bestond. Daardoor hadden zij net zoveel rechten als de steden die nog wel stadrechten hadden. Nu was er in Roosendaal een door de kroon aangestelde burgemeester aan de macht met twee door de raad gekozen wethouders en een gemeenteraad. De politiek in Roosendaal volgde toen vooral een Conservatief-Katholieke koers. Een kleine groep aan elkaar verwante notabelen bekleedden de belangrijkste functies, die slechts zeer moeizaam veranderingen toestond. Tussen 1811 en 1935 speelden leden van de familie Van Gilse een belangrijke politieke rol in Roosendaal en Nispen. De eerste twee burgemeesters, Schoonheijt en Coenen waren beide veertig jaar aan de macht.

 

Economie in Roosendaal

 

In het begin van de negentiende eeuw was het middel van bestaan nog voornamelijk de landbouw. Maar door de relatieve rust na de tachtigjarige oorlog was er ook meer ruimte voor nieuwe initiatieven. De Roosendaalse Vliet werd in 1792 door de gemeente en later in de jaren 1823-1824 door het nieuw opgerichte Heemraadschap van de Roosendaalsche en Steenbergsche Vliet verbeterd. Nieuwe verharde wegen werden aangelegd richting Breda en Bergen op Zoom. In 1816 had Roosendaal een bierazijnbrouwerij, twee bierbrouwerijen, een hoedenfabriek, zeven leerlooierijen, twee messenmakerijen, een olieslagerij, twee windkorenmolens en een waterkorenmolen. Het dorp Wouw had ooit vele bierbrouwerijen gekend, maar er waren er nog slechts twee over. Daarnaast kende Wouw in 1849 een terpentijnfabriek, drie steenbakkerijen en een pannenbakkerij, zes leerlooierijen, drie windkorenmolens en een stoomkoren- en oliemolen. Hoewel de nijverheid dus wel een groei doormaakte, bleef de landbouw nog dominant.

 

Aan het einde van de negentiende eeuw kende Roosendaal een economische opleving door de komst van het treinstation. In 1854 reed de eerste trein over de spoorlijn van Antwerpen-Roosendaal. Doordat Roosendaal een grensstation was, kwam er meer bedrijvigheid en werkgelegenheid in het gebied. Zo vestigden vervoersondernemingen en douanekantoren zich in Roosendaal en werden er steeds meer fabrieken uit de grond gestampt. In Roosendaal en omgeving stonden vooral fabrieken die sigaren en borstels produceerden en suiker bewerkten. Ook werd door de logistiekgunstige ligging van het dorp veel wisselkantoren en banken in de omgeving van het station geplaatst. Door dit alles krijg de industrie een steeds belangrijkere rol in de economie van Roosendaal. In het centrum worden rijen arbeiderswoningen geplaatst en veranderde daardoor de levensstijl van de burgers aanzienlijk. Ze waren niet meer eigen baas, leefden in kleine, onhygiënische woningen dicht op elkaar en waren sterk afhankelijk van de fabrieken en hun eigenaren. De arbeidsomstandigheden waren vaak slecht. Met name in het begin van de negentiende eeuw bemoeide de overheid zich nauwelijks met de industrie en stond de sociale wetgeving nog in de kinderschoenen. Zaken als minimum loon, afschaffing van kinderarbeid en maximaal aantal werkuren op een dag bestonden toen nog niet. Toch waren veel Roosendalers, vooral ontstaan door bevolkingsgroei (de bevolking van de gemeente Roosendaal en Nispen groeide als gevolg van de 'industriële opmars' van 6.501 in 1851 tot 13.720 in 1899) afhankelijk van de industrie en omdat ze nou eenmaal werk nodig hadden om in levenshoud te voorzien, namen ze genoegen met die slechte leef- en werkomstandigheden. De industrialisatie zorgde in deze periode er wel voor dat het Roosendaal aardig voor de wind ging op financieel gebied. Die opleving duurde ook in Roosendaal echter tot de jaren dertig van de twintigste eeuw, toen de economische crisis in Nederland zorgde voor economische achteruitgang. Fabrieken moesten hun deuren sluiten en de handel kwam op een laag pitje te staan, waardoor veel Roosendaalse werknemers werkloos werden.

 

ROOSENDAAL tijdens de EERSTE WERELDOORLOG

Op 4 augustus 1914 brak de Eerste Wereldoorlog uit. Nederland heeft zich in die tijd niet aangesloten bij een bondgenootschap, en nam daardoor een neutrale rol in. Hoewel België in eerste instantie ook neutraal was, werd ze toen toch binnengevallen door Duitsland die via België Frankrijk wilt binnenvallen. Dat was een onderdeel van het Von Schlieffenplan. Omdat Frankrijk niet veel verdedigingswerken in het noorden van het land heeft geplaatst, van België hadden ze immers niks te vrezen aangezien zij neutraal waren, zou Duitsland eerst een verrassingsaanval op Frankrijk uitvoeren via België om vervolgens Rusland aan te vallen, om een tweefrontenoorlog te voorkomen. Omdat Duitsland een neutraal land binnenviel, verklaarde Groot-Brittannië Duitsland officieel de oorlog, en was de wereldoorlog een feit.

België werd dus gedwongen in een oorlog, met alle gevolgen van dien. In de maanden nadat de Duitsers België in waren getrokken zijn er naar schatting meer dan een miljoen Belgische burgers, en ook Engelse en Duitse militairen, naar Nederland gevlucht om hier een veilig onderkomen te vinden. In Nederland werden ze zo goed en zo kwaad als het kon opgevangen en bij families of interneringskampen ondergebracht. Het Nederlandse kabinet kondigde namelijk hun neutraliteit af met de woorden: “Troepen of militairen, behoorende tot of bestemd voor de oorlogvoerenden, komende binnen het gebied van den Staat te land, worden onmiddellijk ontwapend en tot het einde van de oorlog geïnterneerd.”

 

Er waren drie grote golven van vluchtelingen die naar Nederland trokken. De eerste golf vluchtelingen bestond uit ongeveer tachtigduizend Duitsers en Oostenrijkers die België vlak voor en na de Duitse inval via Nederland werden uitgezet. De tweede golf ontstond na de eerste hevige gevechten in Belgisch Limburg en bij Luik. Zo’n zestigduizend Belgen, voornamelijk vrouwen en kinderen, staken de Nederlandse grens over. Op 7 oktober 1914 werd Antwerpen door de Duitsers aangevallen, dat leidde tot de derde vluchtelingengolf. In een paar dagen tijd staken ruim een miljoen Belgen de Nederlandse grens over op zoek naar een veilig heenkomen. Ongeveer 500.000 daarvan zochten een onderkomen in Brabant. Het 16.500 inwoners tellende Bergen op Zoom kreeg toen alleen al 110.000 vluchtelingen te verwerken. En daar kwamen ook nog eens 35.000 Belgische militairen bij, die met voorrang geïnterneerd (opgevangen in een kamp) dienden te worden. Een groot deel van de burgers kon half oktober na een akkoord tussen het Antwerpse gemeentebestuur en de Duitse bezetter echter weer huiswaarts keren, waardoor het totale aantal vluchtelingen in Nederland terugliep naar zo'n 200.000 à 300.000. 

 

De vluchtelingen werden vanaf het einde van 1914 beter behandeld. Zo kwam er een verlofregeling, gezinshereniging werd mogelijk gemaakt en de vluchtelingen kregen meer bewegingsvrijheid. De bevolking werd opgeroepen om de Belgen te beschouwen als gasten. Toch was het leven in de opvangkampen absoluut geen pretje. Ze leefden vaak lange tijd in hele kleine, onhygiënische ruimtes en hadden niet altijd voldoende voedsel.

Bovendien was de Nederlandse bevolking was verdeeld over het vluchtelingenvraagstuk en vonden sommige burgers dat ze niet opgevangen zouden moeten worden. Zij waren bang dat er ook profiteurs tussen de vluchtelingenstroom zaten, die helemaal geen urgente noodzaak hadden om te vluchten en in Nederland te verblijven. De Nederlandse opperbevelhebber van het Nederlandse leger vroeg de ministerraad bijvoorbeeld om de grenzen te sluiten voor Belgen die zonder bezit Nederland wilden binnenkomen. Die keuze hoefde de Nederlandse regering uiteindelijk niet te maken, want in de herfst van 1914 sloot Duitsland de grens met prikkeldraad waarop 2000 volt stond, de zogeheten Todesstreiffen, om te voorkomen dat smokkelaars, vluchtelingen en spionnen de grens over konden. De schatting van het aantal omgekomen slachtoffers varieert van enkele honderden tot enkele duizenden.

 

De sluiting van de grens met België betekende voor Roosendaal dat zij hun positie als logistieke grenspost in die periode verloor, waardoor de internationale handel vrijwel stil kwam te liggen. Goederen en personen konden namelijk niet meer via de spoorlijn Roosendaal-Antwerpen vervoerd worden, en ook de wisselkantoren en vervoersbedrijven verloren aan werkgelegenheid, met het gevolg dat er meer werkloosheid kwam in Roosendaal.

 

Een ander gevolg van de Eerste Wereldoorlog voor Roosendaal was dat ook zij te maken kregen met duizenden vluchtelingen die een heenkomen zochten in de stad. Vluchtelingen werden ondergebracht in de oude suikerfabriek Java (van half oktober tot mei 1915), bij kloosters en scholen, maar ook bij particulieren in huis. Roosendalers die vluchtelingen in huis namen, kregen daarvoor een vergoeding per persoon. Omdat alle Antwerpse vluchtelingen met de trein vanuit Essen naar Nederland werden gebracht, raakte het station overvol en werden toegangswegen naar Roosendaal geblokkeerd door de duizenden vluchtende Belgen. Honderdduizenden vluchtelingen bivakkeerden zelfs in geïmproviseerde tentjes in het bos of lagen uitgeput langs de kant van de weg en probeerden met het laatste beetje geld een beetje voedsel te bemachtigen. Veel gezinnen en verwanten waren in de chaos elkaar kwijtgeraakt, waardoor de muren in onder andere Roosendaal vol stonden met oproepen van vluchtelingen om familieleden te vinden. Zo stond er op een muur: ‘Berman, Antwerpen, zoekt zijn vrouw, verblijft in deze straat’.

 

Roosendalers vingen dus veel Belgische vluchtelingen op. Daarbij kregen ze ook hulp vanuit elders van het land. Zo werd vanuit Rotterdam en andere steden voedsel naar Roosendaal getransporteerd. Het station van Roosendaal veranderde in een voedselpost waar brood werd uitgedeeld. De katholiek gezinde Roosendalers voelden zich geroepen om de vluchtelingen te helpen. Zo merkte de Roosendaalse handelaar Jac. van der Veken op:

 

Na de piek in oktober 1914, trokken aan het einde van het jaar weer veel vluchtelingen huiswaarts doordat de rust weer was wedergekeerd in Antwerpen en andere Belgische plaatsen. Een aantal duizenden vluchtelingen bleven echter nog wel in Roosendaal en omgeving.

ROOSENDAAL tijdens de TWEEDE WERELDOORLOG

Tijdens de Tweede Wereldoorlog bleef Nederland niet neutraal. Op 10 mei 1940 viel Duitsland Nederland binnen, en vier dagen later moest het land zich noodgedwongen overgeven na het bombardement op Rotterdam. Ook in Roosendaal was de oorlog voelbaar en heeft het grote gevolgen gehad voor de stad.

Omdat Roosendaal op een strategisch belangrijke plaats ligt, was het ook tijdens de Tweede Wereldoorlog van groot belang om de stad in handen te hebben. Door het treinstation van Roosendaal was het een belangrijk knooppunt voor de vervoer van goederen en personen. Daarom is het tot tweemaal toe een doelwit gebleken. Op 11 mei 1940 werd Roosendaal gebombardeerd door de Duitsers en bij de bevrijding bombardeerden de geallieerden Roosendaal op 31 mei 1944.

 

Roosendaal bezet

 

Na de Duitse inval werd op 11 mei 1940 het centrum van Roosendaal zwaar gebombardeerd, waarbij tientallen slachtoffers vielen. Ondanks de hulp van Franse troepen trokken op 14 mei de Duitse troepen Roosendaal binnen. Ruim vier jaar zou Roosendaal bezet blijven. In zowel Wouw als Roosendaal en Nispen kwam een NSB-burgemeester aan de macht. In Roosendaal was van 1942 tot 1944 Jacques Daems de burgemeester die namens de NSB de stad bestuurde.

De bevolking werd ook in Roosendaal onderdrukt. Mannen werden tewerkgesteld, vrijheid van meningsuiting werd ingeperkt en tegenstanders van het Duitse regime hard aangepakt.  De bevolking was ook in Roosendaal verdeeld. De meeste inwoners accommodeerden, net als in de rest van Nederland, en sommige Roosendalers sloten zich aan bij het verzet of werden lid van de NSB. Ook hier werden joden vervolgd en opgepakt. Van eind februari tot midden april 1943 tot  werd de voormalige landbouwschool aan de Wouwse weg omgedoopt tot een tijdelijk concentratiekamp onder leiding van SS-ers, een ‘aussenkomando’. Die tijdelijke kampen waren erop gericht om tijdelijk werk te laten verrichten door de gevangenen. Dat kon fabriekswerk zijn (bijvoorbeeld bij Philips), maar ook het plaatsen van verdedigingswerken. Ongeveer vierhonderd gevangenen uit concentratiekamp Vught werden naar het kamp in Roosendaal getransporteerd om aan de Roosendaalse verdedigingswerken te werken. Ze moesten onder andere tankgrachten graven. Dat waren grachten die gevuld werden met water, om te voorkomen dat tanks konden oversteken. Ook werden tankvallen geplaatst, dat zijn betonnen blokken die ook de doorgang moeten vermoeilijken. Bij de plek van het kamp staat een monument, een stenen pilaar, ter nagedachtenis van de gevangenen die hier hebben gewerkt en zijn overleden. In Roosendaal vind je meer monumenten die herinneren aan de Tweede Wereldoorlog. Zo zijn er ook verscheidene ‘Stolpersteinen’ aangelegd, die voor de huizen liggen van waaruit joodse families en verzetsstrijders naar kampen zijn gedeporteerd.

 

De bevrijding van Roosendaal

 

Op 31 mei 1944 trof een zwaar bombardement Roosendaal opnieuw, waarbij 76 slachtoffers vielen. Met name de omgeving van het station en de zuivelfabriek 'Het Anker' werden zwaar getroffen. De bevrijding was echter nabij. Op 26 oktober 1944 werd Nispen na zware gevechten door de Britten bevrijd en op 28 en 30 oktober volgden Wouw en Roosendaal. In Wouw werd de toren van de Lambertuskerk opgeblazen en werd de kerk zelf in brand geschoten waardoor de befaamde koorbanken verloren gingen.  Op 30 oktober 1944 om 10:30 reed het Engelse 49ste infanterie divisie, genaamd de Polar Bears Roosendaal binnen. De stad was bevrijd. In de voorafgaande dagen was er een hevige strijd losgebarsten tussen de Duitsers en de Britten, die moeite hadden om Roosendaal te bereiken door de vele tankgrachten. Er werd met name hevig gevochten in het gebied tussen Roosendaal, Nispen en Wouw. In de tussentijd bliezen de Duitsers verscheidene bruggen en andere doorgangen op, wat het doorstoten naar Roosendaal nog verder bemoeilijkt. Nadat de Britten een zogenaamde Baileybrug naar de Kade hadden aangelegd, konden ze de stad binnenrijden. Ze werden met veel enthousiasme en vreugde door de Roosendalers onthaald.

ROOSENDAAL van 1945-NU

Na de Tweede Wereldoorlog zette de bevolkingsgroei van Roosendaal en Nispen zich versneld voort. Er werd een groot aantal woonwijken gebouwd: Philipswijk, Kalsdonk, Fatimawijk (1945-1955), Westrand (1955-1962), Vrouwenhof (1955-1965), Kroeven en Langdonk (1965-1975), Kortendijk (1970-1980) , Tolberg en Weihoek (1980-heden).

Na de watersnoodramp telde Roosendaal tijdelijk zo’n 5200 meer inwoners. Evacués uit de omgeving zijn in die tijd namelijk opgevangen door de Roosendalers. 1800 van hen kwamen uit Fijnaart, die toen uit voorzorg volledig geëvacueerd moest worden.

 

Politiek

 

Na 1945 kwamen de conservatieve, confessionele partijen aan de macht in Roosendaal. Door de ontzuiling die in de jaren zeventig vrijwel geheel was doorgevoerd, kwam de nadruk van de plaatselijke politiek echter minder op het katholieke geloof te liggen en kwamen er ook liberale en sociale partijen in de gemeenteraad. Met name de VVD, PVDA en CDA zijn vanaf toen altijd dominant gebleven in de regio. Doordat het inwoneraantal van Roosendaal na de Tweede Wereldoorlog zo gegroeid was, werd het aantal wethouders in 1949 uitgebreid naar vier. Door de bevolkingsgroei in de jaren daarna werd ook de gemeenteraad vergroot, en telde die in 1994 drieëndertig leden.

 

Economie

 

De industrialisatie raakte in een stroomversnelling door de vestiging van een Philipsfabriek in 1947. Deze leverancier van tl-buizen was lange tijd de grootste werkgever in de gemeente Roosendaal. Na 1970 verschoof het accent van de industrie naar de dienstensector en brak Roosendaal definitief door als commercieel centrum. Door de bouw van winkelcentra de Roselaar en de Biggelaar werd Roosendaal een centraal commercieel punt voor de omgeving. Door het tekort aan ongeschoolde arbeiders zijn er vanaf de jaren ’70 gastarbeiders uit onder andere Joegoslavië (o.a. voor de Red Band fabriek), Turkije en Marokko naar Roosendaal gekomen.

 

Religie en onderwijs

 

Tot 1904 telde Roosendaal slechts één parochiekerk, maar vanaf dat jaar werden de Antoniuskerk, de Corneliuskerk, de Josephkerk en nog vele andere kerken gebouwd. De kerken fungeerden niet alleen voor de godsdienst, maar hielden zich ook lange tijd bezig met de gezondheidszorg, armenzorg en het onderwijs. Dat kwam onder andere doordat er diverse kloosters waren in Roosendaal. De paters redemptoristen aan de Kade (1868) bemoeiden zich vooral met de zielzorg, en de fathers van Mill Hill (1890) met de missie, de broeders van Oudenbosch (1865) waren actief in het jongensonderwijs en de zusters franciscanessen (1832) zowel in het meisjesonderwijs als in de gezondheidszorg. In 1907 werd door de zusters franciscanessen het ziekenhuis Charitas aan de Kalsdonksestraat opgericht, dat zowel zieken als bejaarden opnam. Na 1968 werden daar alleen nog bejaarden opgenomen en verrees het nieuwe Sint Franciscusziekenhuis, waar de verpleging niet langer door enkel religieuzen werd gedaan. Met de invoering van de Leerplichtwet 1900 werden kinderen verplicht om naar school te gaan. Naast de al langer bestaande openbare scholen, zoals de voorloper van het Jan Tinbergen College, opgericht in 1861,  werden in de loop van de twintigste eeuw steeds meer bijzondere scholen opgericht, waarbij in West-Brabant vooral katholieke scholen werden opgericht. In Roosendaal werd in 1919 het katholieke Norbertuscollege opgericht en in datzelfde jaar ook het Gertrudiscollege, waarbij tot 1970 de jongens naar het Norbertus gingen en de meisjes naar het Gertrudis.

bottom of page